Er was eens een verhaal. Het begon met één zin, maar van het een kwam het ander. Zo werd één zin meer zinnen, werden meer zinnen een alinea, en er kwamen steeds maar zinnen bij tot er een aantal alinea's ontstaan waren die samen een inleiding, kern en slot vormden. De laatste zin was een mooie zin die een afsluiting vormde van het voorgaande. Het verhaal was klaar. Het bevatte twee personen, één probleem, twee mogelijke oplossingen, één dramatische wending en last but not least één happy end. Het verhaal leek met alles toegerust te zijn wat het nodig had. Het controleerde voorzichtig dat alles bewoog zoals het moest en dat er niks afviel of losliet. Vervolgens besloot het dat het tijd was om uit te vinden hoe de wijde wereld eruit zag.
"Ho ho," zei de schrijver van het verhaal. "Nog een beetje bijschaven hoor."
Het verhaal liet zich gewillig terugleiden naar de schrijverstafel waar het her en der werd bijgeschaafd, bijgepunt, gekortwiekt en verlengd. "Ben je nou klaar?" vroeg het verhaal maar de schrijver zei dat hij toch nog even die dramatische wending onderhanden wilde nemen, want die was hem bij nader inzien toch niet dramatisch genoeg. Met een hoorbare zucht ging het verhaal wederom stilzitten. Er werd aan het verhaal geschoren. Vervolgens gebeurde er een tijdje niks, maar de schrijver zei ook niet dat het verhaal weg mocht.
"Wat is er?" vroeg het verhaal.
"Het is niks," zei de schrijver.
"Wat? Wat is niks?"
"Jij!"
"Ik? Niks?"
"Nou het is op zich wel goed. Het bevat wel een paar aardige elementen. De titel is wel leuk. Maar…"
Bij navraag bleek dat de schrijver het verhaal toch wel een beetje vlak vond, een beetje gewoontjes eigenlijk. Het was geloof ik toch niet geschikt voor publicatie. De schrijver had wel eens betere verhalen gezien. Het was niet het beste verhaal dat de schrijver ooit geschreven had. Het was een verhaal waarbij de schrijver ernstige twijfels had of zijn publiek het graag zou willen lezen.
"Pff," zei het verhaal. "Alsof jij daar wat van weet. Van die anderhalve man weet ik het niet, maar die paardenkop vindt alles leuk…"
"Nou doe je cynisch," zei de schrijver bedroefd en hij sloeg zijn Grote Verhalenboek dicht zodat hij zijn al te bijdehante creatie niet meer hoefde te horen of zien.
Twee dagen later werd het verhaal toch weer opengeslagen. Voordat het haar schrijver kon begroeten, werden de namen van de personen veranderd, kreeg de man een hondje toegevoegd, de vrouw kreeg roestig rode in plaats van kastanjebruine haren en allerlei zinnen werden langer gemaakt en sommige korter. Nadat de schrijver klaar was, las hij peinzend de herziene versie van zijn verhaal door.
"Ik zal het je maar meteen vertellen," zei het verhaal. "Het is niet beter dan de vorige versie."
"Het is nog veel slechter," gromde de schrijver. Vervolgens brak zijn stem maar het verhaal kon aan het gezicht van de schrijver wel zien dat hij dacht dat hij er niks van kon en dat hij nergens voor deugde en dat hij nooit een groot schrijver zou worden, die uitgegeven zou worden, onverwachts de Libris literatuurprijs zou winnen en als Bekende Nederlander in panels van spelshows zou mogen plaatsnemen.
"Ik vind dat ik best een beetje charmant ben," probeerde het verhaal de schrijver te ontdooien.
"Je bent zo lelijk als de nacht," zei de schrijver ijzig.
"Heb ik niet een paar mooie woordjes en heb ik niet een paar mooi lopende zinnetjes," vroeg het verhaal met haar grootste ogen.
"Clichés die als dikke stront door een trechter gaan," zei de schrijver. Hij mompelde in zichzelf gekeerd. Hij pakte de bladzijde waarop het verhaal opgeschreven stond. Hij vouwde een hoekje om. Terwijl hij daarmee bezig was sloeg zijn nauwgezetheid om in agressie en hij scheurde het hoekje af. Het verhaal kreunde pijnlijk, want er waren drie letters geamputeerd.
"Toe maar," steunde het verhaal. "Je wilt me niet. Ik weet het. Ik voel het. Maar heb alsjeblieft het fatsoen om me pijnloos uit mijn lijden te verlossen…"
De schrijver keek neer op zijn creatie met ogen vol moordlust met handen die jeukten. "Hmm," zei hij uiteindelijk. "Ik kan het niet." Hij haatte wat hij zag, maar datgene wat hij haatte kon hij niet vernietigen. "Ik kan echt niks," huilde hij bijna en hij sloeg zijn boek met een naargeestige klap dicht. Het verhaal aanvaardde een kwijnend bestaan in de donkere anonimiteit van een in de onderste lade van een kast op zolder bewaard verhalenboek.
Twee dagen later op een nog vroege ochtend werd het boek tevoorschijn gehaald en opengeslagen. Het verhaal zei niets toen ze oog in oog met de schrijver kwam. Ze zag dat de schrijver achter zijn PC had plaatsgenomen en was begonnen met tikken. Hij tikte snel, de ratelende letterstroom alleen onderbroken als er per ongeluk onderbroeken kwam te staan. Nadat de slotzin en de punt ingevoerd waren, aarzelde de schrijver. Zou hij… Die ene zin ergens in het midden, die kon toch wel beter? En nu hij erover nadacht, dat begin, dat…
De schrijver schudde zijn hoofd, haalde nog eens diep adem en slingerde zijn verhaal het Internet op. Het voelde als het gooien van een boemerang, maar hij wist dat zijn creatie niet zou terugkeren.